De laatste jaren en zeker de laatste maanden is er steeds meer te doen om de gehele stikstofproblematiek in de melkveesector.
Het lijkt wel alsof stikstof de grote maatschappelijke boeman is terwijl we leven in lucht die voor ongeveer 78% uit stikstof bestaat, weliswaar in de inerte vorm N2.
Belangrijk in deze: ons lichaam bevat naast veel water ook veel eiwit. Laat nu net die eiwitten bestaan uit een keten van aminozuren, welke alle tweeëntwintig de eigenheid hebben om steeds een aminogroep te bevatten waar een stikstofatoom zit.
Stikstof - Eiwit
Om voedermiddelen te telen met eiwit, hebben we dus stikstof nodig. De wetenschappelijke relatie hierbij is dat je met 1 kg zuivere stikstof 6,25 kg eiwit kunt maken. Willen we het eiwit gaan verteren in de koe, dan wordt het een boeiend verhaal. Lees hier alles over in ons vorig artikel over de eiwitvertering bij runderen.
Belangrijkste conclusie: met haar specifiek spijsverteringsstelsel gaat een koe als herkauwer echt renderen doordat ze voor éénmagigen (en dus ook voor mensen) onverteerbaar materiaal verteert en zelfs eiwitafbraakproducten van haar eigen metabolisme kan recycleren door een optimaal milieu in de pens te creëren voor microbiële groei.
Relatie eiwit - voerwinst: praktijkvoorbeeld
De Farmdesk bedrijven worden steeds in drie categorieën opgedeeld inzake hun bedrijfseconomisch resultaat: de 25% minst goede bedrijven qua voerwinst in de FD-onder groep, een middengroep, en de 25% beste bedrijven in de FD-top groep.
Bovenstaand bedrijf scoort goed inzake meetmelkproductie per dag en ook op vlak van voerefficiëntie. Vaak zijn dit gelijklopende zaken en is er ook een duidelijk verband tussen melkproductie en voerefficiëntie enerzijds en bedrijfseconomische prestaties anderzijds.
In bovenstaande figuren wordt de relatie eiwitefficiëntie (links) en eiwitgehalte in het rantsoen (rechts) getoond ten opzichte van de voerwinst. De eiwitefficiëntie geeft de geproduceerde grammen melkeiwit per opgenomen voereiwit, en is ~29% bij de FD-onder en ~33% bij FD-top.
Uit deze figuren leren we dat de voerwinst gemiddeld stijgt met de eiwitefficiëntie terwijl de relatie van het eiwitgehalte in het rantsoen met de bedrijfseconomie realtief complex is.
De slechtste groep inzake bedrijfseconomie heeft gemiddeld een lager eiwitgehalte in het rantsoen dan de middenmoot, maar ook de topgroep melkt met een lager eiwitgehalte in het rantsoen.
“Moraal van het verhaal: door in het wilde weg te knijpen op het op eiwitgehalte in het rantsoen, loop je risico op een mindere economische performantie. Terwijl oordeelkundig knijpen op het eiwitgehalte in het rantsoen wel degelijk ook bedrijfseconomisch kan lonen.”
Voermanagement is de sleutel
Als we een sobere eiwitvoorziening combineren met een goede relatie tussen penseiwit en pensenergie, waarbij de verteringssnelheden op elkaar afgestemd zijn kan er efficient microbieel darmverteerbaar eiwit gemaakt worden wat vlot in de dunne darm verteerd kan worden. Mits we dan over voldoende glucogene energie in het uierweefsel beschikken, kunnen de opgenomen aminozuren ook vlot omgezet worden tot melkeiwit.
Wel even met de bemerking dat de essentiële aminozuren zoals lysine en methionine in voldoende mate aanwezig zijn in het bloed. We kunnen deze aminozuren door de koe uit het voer laten halen en soms zelf supplementeren indien gewenst, maar we kunnen bijvoorbeeld ook methionine laten maken door pensbacteriën door voldoende zwavel in het rantsoen te voorzien. De zwavelvoorziening kan gestuurd worden op bodemniveau door de zwaveltoestand en de zwavelbemesting te optimaliseren en te corrigeren waar nodig. Bij zwavelkrapte in het rantsoen, kunnen we ook nog zwavel toevoegen aan de voedermiddelen die opgenomen worden door de koe.
Kortom: oordeelkundig het eiwitgehalte in het rantsoen laten zakken, kan aanleiding geven tot een goede milieukundig resultaat dat gepaard gaat met een goed bedrijfseconomisch resultaat als de productiviteit en de voerefficiëntie overeind blijven.
Daartegenover: als een laag eiwitgehalte de voerefficiëntie ondermijnd, kan ook de eiwitefficiëntie dalen welke meestal een slechter bedrijfseconomisch resultaat kan opleveren omdat eiwit een erg dure voedercomponent is.